Vogelwerkgroep Zuid-Kennemerland

Geschiedenis van de Vogelwerkgroep in vogelvlucht

Staartmees foto Wen Yao van Wieringen
Staartmees foto Wen Yao van Wieringen

In de jubileum Fitis ter ere van het 50-jarig bestaan van de Vogelwerkgroep is door oud-voorzitter Coen Looij een mooi artikel geschreven over de geschiedenis van de Vogelwerkgroep. Hieronder de, licht bewerkte, tekst aangevuld met de meeste recente ontwikkelingen.

De oprichters

Aan het eind van de jaren veertig van de twintigste eeuw werd een landelijke vogelwerkgroep opgericht vanuit de Nederlandse Natuurhistorische Vereniging (NNV: de latere KNNV) en de Nederlandse Jeugdbond voor Natuurstudie (NJN). Dit kwam voort uit het initiatief om op meerdere plaatsen in Nederland trektellingen te organiseren. De samenwerking en uitwisseling van gegevens leidde tot het plan een landelijke vogelwerkgroep op te richten met het doel de vogeltrek en ook andere uitingen van het vogelleven te bestuderen. Zij gingen over tot de uitgifte van het blad “De Tureluur”, later omgedoopt in ” Wiek en Sneb” en sinds 1957 bekend als “Het Vogeljaar”.

In 1939 waren het de jongeren die zich binnen de NNV aangetrokken voelden tot het actief uitvoeren van onderzoek. Tot de kern van deze Jongerengroep behoorden onder andere Truus Margadant, Piet Roesink en Ko Zweeres. In 1941 deed Ko Zweeres een voorstel aan het bestuur om werkgroepen voor natuurstudie op te richten. Het voorstel werd met algemene stemmen aangenomen, maar de Tweede Wereldoorlog maakte het vrijwel onmogelijk om toegang tot natuurterreinen te krijgen. De vogelwerkgroep onder leiding van Ko Zweeres slaagde er toch in om tot een planmatige aanpak te komen. In 1943 werden een Haarlemse vogelwacht en een Centraal Bureau voor vogelwaarnemingen voor Haarlem e.o. opgericht. Dit bureau werkte voor het Centraal Instituut voor Floristisch en Faunistisch Onderzoek in Groot Amsterdam. In de laatste oorlogsjaren stortte het verenigingsleven volledig in (Mourik & Koper, 2001).

Hoewel de Jongerengroep na de bevrijding niet meer kon worden gereanimeerd, richtten enkele oud-leden op 14 september 1951 de Vogelwerkgroep Haarlem op met 21 leden. Op de oprichtingslijst stond vermeld dat zes leden afkomstig waren uit de NNV en dat negen leden uit de NJN kwamen. Naast Haarlem waren de leden ook woonachtig in Bloemendaal, Bennebroek, Heemstede, Driehuis en Santpoort. Bij het eerste lustrum in 1956 waren er al 72 leden. De heren Rijk Kofman en Theo Belterman leidden de eerste inventarisatieactiviteiten. Tijdens de voorjaarsvergadering in 1953 werd een voltallig bestuur benoemd, zijnde Jan de Peer (voorzitter), Freek Bloem (penningmeester/secretaris), Theo Belterman, Ton Souwer en S. Hovenkamp.

Belangrijke drijfveer achter de oprichting van de Vogelwerkgroep vormde de gedrevenheid bij de oprichters om meer dan alleen een vriendenclub te vormen. Ze wilden een werkgroep waar kwaliteit uitgangspunt zou zijn bij de activiteiten en afstemming met anderen tot nog meer inzicht zou leiden in het fenomeen van de vogels.

De oprichters uit de jaren vijftig waren zeker geen intern gerichte vogelaars, maar juist mensen die elkaar kenden vanuit de jeugdclubs en nieuwe ideeën in praktijk wilden brengen. Ze hadden veelzijdige contacten met andere vogelaars in binnen- en buitenland. Theo Belterman was een grootheid binnen de Nederlandse ornithologie. Freek en Truus Bloem vormden lange tijd het gezicht van de groep. Beiden werden in 1976 benoemd tot erelid van de vereniging.

Dat er ook een vriendenclub ontstond blijkt uit een eerdere terugblik op het begin van de vereniging (Toespraak 20 jaar VWG Haarlem): “In de eerste jaren was er een enthousiaste groep, die veel werk verzette en waar een prettige onderlinge geest heerste, ’s zondags ontmoette men elkaar bij het Vogelmeer in de Kennemerduinen, een erg gezellige tijd”.

De basis voor een lange reeks trektellingen

Binnen de vereniging werd in 1952 een begin gemaakt met het organiseren van trektellingen. Vanaf 1953 werd onder leiding van Theo Belterman en Freek Bloem het trektellen gestructureerder. Met behulp van telroosters kon de post jaren lang bijna dagelijks worden bemand door twee personen. De oprichting van een vinkenbaan in de Kennemerduinen in 1957 zorgde voor vermindering van het aantal trektellers. De invoering van de vrije zaterdag maakte het dagelijks tellen moeilijker, doordat de tellers doordeweeks vroeger op hun werk moesten zijn. Er werd overgegaan op het waarnemen in de weekenden. Vanaf de jaren tachtig werd ook weer meer doordeweeks geteld als gevolg van de vrijheid die sommige tellers tijdens hun studie genoten.

Tot op de dag van vandaag vinden de land- en zeetrektellingen plaats, waardoor een prachtige reeks trekgegevens is ontstaan. Steve Geelhoed en Guido van Leeuwen schetsen elders i n deze Fitis een globaal beeld van bijna een halve eeuw trektellen. Daarmee zetten ze de lange traditie van publiceren over de tellingen voort. Zo is in het archief van de vereniging een uitgebreide correspondentie met ondermeer de Deutscher Jugendbund für Naturbeobachtung district Hamburg en de British Trust for Ornithology terug te vinden uit de jaren vijftig en beginjaren zestig van secretaris Freek Bloem. Ook daarna werden de resultaten van het onderzoek gepubliceerd. Zo werd tijdens de jaarvergadering van SOVON (Stichting Ornithologisch Veldonderzoek Nederland) in 1980 door Truus en Freek Bloem de “Herfsttrek 1980 aan de kust bij Bloemendaal” gerapporteerd (zie ook Bloem & Bloem-Margadant, 1985).

Veldwerk in de breedte

Er is echter niet alleen aandacht voor het trektellen. Van 1953 tot en met 1985 werd het Grote Vogelmeer in de Kennemerduinen het gehele jaar door geteld. In de begin jaren werd ook een broedvogelinventarisatie uitgevoerd van maar liefst de gehele Kennemerduinen. In 1956 werd gestart met nestkastcontrole. In 1959 vonden de eerste broedvogeltellingen plaats van de Hekslootpolder, later gevolgd door jaarrond tellingen. De tellingen werden in eerste instantie uitgebreid naar Elswout, Ipenrode, Leyduin, Haarlemmerhout, Thijsse’s Hof en de Amsterdamse Waterleidingduinen. Later werd zelfs in het stedelijk gebied onderzoek gedaan naar de broedvogels. Ook werd al vanaf het begin deelgenomen aan landelijke onderzoeken, zoals tellingen van stookolieslachtoffers en inventarisatie van Houtsnippen.

Methode Bloem

Het waarnemen van vogels gebeurt inmiddels al vele jaren door vele actieve leden. Het tellen vormt de kernactiviteit van de vereniging. Bij de toename van het aantal tellers is het natuurlijk zaak dat er op een vergelijkbare wijze wordt geteld. Om te komen tot standaardisatie bij het inventariseren van de broedvogels besloot Freek Bloem zijn wijze van vastleggen van waarnemingen te publiceren binnen de vereniging. Een generatie vogelaars is met de “methode Bloem” opgegroeid. De standaardwijze van tellen heeft de kwaliteit van broedvogelinventarisaties sterk doen toenemen. Inmiddels zijn de inventarisatiemethoden van SOVON overgenomen met de programma’s voor bijvoorbeeld broedvogelmonitoring en bijzondere soorten. Een deel van de vogelwerkgroepleden vindt het waarnemen op deze wijze te ver gaan. Het kan echter niet worden ontkend dat de methode Bloem voor een enorme verbetering in de waarnemingen heeft gezorgd.

Wat een kennis

De vogelkennis binnen de vereniging is door de oprichters goed belegd. Vanaf april 1956 verschijnt het mededelingenblad. In 12 afleveringen werden de waarnemingen tot en met 1961 vastgelegd. Veel kennis werd vergaard met de trektellingen en tussen 1959 en 1966 verschenen meerdere keren per jaar speciale trekberichten. In 1966 werd met het publiceren van “De vogels van Zuid-Kennemerland” in het Vogeljaar door de leden W.J. Akkerman en F. Niesen het resultaat duidelijk van 15 jaar Vogelwerkgroep (Akkerman & Niesen, 1966). De laatst genoem­de auteur was overigens een van de 21 oprichters van de vereniging.

In 1965 verscheen voor het eerst “De Fitis”. Het verenigingsblad van de Vogelwerkgroep bevatte vanaf het begin al veel informatie over onder­zoek in de regio. Hans Vader voerde vele jaren samen met Peter van Spanje de redactie. In 1987 namen Frank Dorel, Ferdy Hieselaar, Steve Geelhoed en André Sterk de fakkel over. In de Fitis is inmiddels een schat aan gegevens gepubliceerd. De naam, naar onze meest talrijke duinvogel, werd voorgesteld door Theo Belterman en met algemene stemmen aanvaard. De Fitis als vogelsoort werd zo boegbeeld van de vereniging. Ze siert, sinds lange tijd, het briefpapier van de club.

Eind jaren zeventig en begin jaren tachtig werd de vereniging in korte tijd verblijd met een grote toestroom van nieuw talent. Jonge fanatieke vogelaars met een grote basiskennis zorgden in snel tempo voor een verdere toename van de veldkennis. Deze groep gaf vervolg aan de trek­tellingen, waardoor deze verankerd werden bij een tweede generatie bin­nen de vereniging. Zij publiceerde hierover diverse rapporten. Naast trektellen, werden veel broedvogeltellingen gedaan en was er aandacht voor natuurbescherming in de polders. Deze groep verzorgde eind jaren tachtig de publicatie “Vogels van de strandvlakte van de Zuidpier van IJmuiden 1978 – 1986” (Geelhoed et al, 1989). Uiteindelijk is het ook deze groep geweest die in 1998 de Avi­fauna heeft gepubliceerd. Met het uitgeven van deze Avifauna “Vogels in het Landschap van Zuid-Kennemerland en de Haarlemmermeer” (Geelhoed et al, 1998) is alle kennis van bijna 50 jaar vogelen in de regio ge­bundeld. Deze krachtproef voor een vrijwilligersvereniging slaagde door misschien wel dezelfde gedrevenheid als die bij de oprichters van de vereniging. Aan de eindredactie van de Avifauna  -Steve Geelhoed, Hans Groot, Evert van Huijssteeden, Guido van Leeuwen en Pim de Nobel -­ werd in 2001 de Gouden Fitis toegekend.

De grote vogelkennis bij vele leden van de werkgroep is misschien wel het meest treffend getypeerd in de voortreffelijke reeks portretten van Jan Kuys in de Fitis tussen 1996 en 1999. In die reeks kwamen mar­kante vogelaars in beeld die diepgaand onderzoek verrichtten naar be­paalde soorten of fenomenen zoals de vogeltrek. De grote kennis en pas­sie voor het vogelen is uit die portretten feilloos voelbaar.

De vereniging kan met recht trots zijn op de enorme vogelkennis die is vergaard bij zo vele actieve leden. En vooral ook dat die in vele, zeer goede, varianten is gepubliceerd. De Fitis is vanaf het begin van haar uitgave het baken van de vereniging. Opeenvolgende redacties zijn er uitstekend in geslaagd om de kennis binnen de Vogelwerkgroep toegan­kelijk te maken. Hoewel de ware vogelaar liever in het veld zit, is er veel geploeterd achter het bureau om de kennis vast te leggen en anderen daarvan deelgenoot te maken.

De regio en het land in

Vanaf 1965 werden excursies in verenigingsverband georganiseerd. Niet alleen eendaagse excursies, maar ook kampjes in het voorjaar op een wad­deneiland en het ganzenweekend in Friesland stonden jaren op het pro­gramma. Wadlopen en Rottumeroog sierden het programma, maar ook kampjes op het terrein de Liguster in de Kennemerduinen, of ’s avonds Nachtegalen luisteren. De excursies van de vereniging hebben heel Ne­derland gezien. Ook het buitenland met Falsterbo en Spanje, is veelvuldig aangedaan. Cor de Groot trad vanaf 1969 in het bestuur en nam de excursies voor zijn rekening. Al het telefoonverkeer naar Cor van de leden die zich wilden opgeven voor de excursies leidde ertoe dat Cor een aparte telefoonlijn regelde op zijn werk. Zijn enorme inzet voor de excursies leidde ertoe dat hij het erelidmaatschap van de vereniging kreeg. In de jaren tachtig werd Cor opgevolgd door een nieu­we lichting.

Bestuurlijke kwesties

In 1982 besloot het bestuur om gezamenlijk of te treden. Jacques Daan stopte na 13 jaar voorzitterschap om de opengevallen plaats van pen­ningmeester in te vullen. Over de beoogde nieuwe voorzitter werd geen overeenstemming bereikt. Een aantal bestuursleden wilde verjonging in het bestuur. Er werden kandidaten gezocht voor het nieuwe bestuur en voor de verschillende functies bleken zelfs meerdere gegadigden te zijn. Dit leidde ertoe dat er een speciale ledenvergadering werd belegd waar­bij de leden met stembriefjes op kandidaten konden stemmen. Na afloop was er nog sprake van enige correspondentie met het nieuwe bestuur, omdat er sprake zou zijn van onregelmatigheden in de stemprocedure. Het eindigde met een brief van het bestuur om de kwestie te vergeten en een oproep om de goede sfeer in de vereniging te handhaven. Het toen aangetreden bestuur heeft overigens een goede organisatie neergezet, welke heden ten dage nog weinig is veranderd. Er werd een wat profes­sionelere bestuursaanpak nagestreefd met een hoofddoelstelling voor het bestuur. Ook een PR-plan zag het Licht.

In 1988 werd de naam Vogelwerkgroep Haarlem omgedoopt naar Vogel­werkgroep Zuid-Kennemerland. De activiteiten van de vereniging vonden per slot van rekening in heel Zuid-Kennemerland plaats. En bij ju­ridische procedures moest het werkgebied duidelijk vastgelegd zijn. Een tweede reden tot naamswijziging was dat inmiddels halverwege de jaren tachtig de Vogelwerkgroep IJmuiden besloten had zich op te heffen, waarna een aantal leden zich bij Haarlem aansloot. Een aantal jaren later blijkt uit de notulen dat het bestuur had vernomen dat er in Vel­sen geluiden opgingen tot hernieuwde oprichting van een vogelwerk­groep.

Natuurbeschermers; passie en scherpe tegenstellingen

De eerste brief over Natuurbescherming is terug te vinden in een van de eerste Fitissen in 1966. Het bestuur van de Vogelwerkgroep richtte zich tot de gemeente Haarlem over de Hekslootpolder en de recreatieplannen die de gemeente voorstond. De vraag is of de briefschrijver kon voorzien dat tot op de dag van vandaag nog strijd moet worden gevoerd over het behoud van de Hekslootpolder.

In 1969 stond de vereniging met dertig andere natuurverenigingen in Noord-Holland aan de basis van de oprichting van Contact Milieube­scherming Noord-Holland (CMN), inmiddels Milieufederatie Noord-Holland.

Trini Heidweiller was de eerste natuurbeschermingssecretaris vanaf 1976. Er bestond wel een natuurbeschermingscommissie (sinds 1973), doch het bestuur besloot dat er een aparte secretaris moest komen en dat de natuurbescherming een zaak was waar alle leden aan behoren bij te dragen. Met verve volgde zij vele natuurbeschermingszaken. Een succesvolle actie was het voorkomen van de infiltratie van rivierwater in het Kraansvlak.

Halverwege de jaren zeventig waren er felle acties tegen de jacht. In 1976 werd de leden in de convocatie dringend verzocht naar de leden­vergadering van Natuurmonumenten te gaan en hun stem uit te bren­gen op de goede mensen; dit tegen de aanhang van de plezierjacht bin­nen Natuurmonumenten.

In 1975 was bij alle vogelaars in Noord-Holland de weerstand tegen de jacht zo hoog opgelopen dat werd besloten tot de oprichting van Kritisch Faunabeheer, thans Faunabescherming. In de ledenvergadering stond de ondersteuning van Kritisch Faunabeheer op de agenda. De vereni­ging formuleerde haar standpunt dat zij tegen elke vorm van jacht was gekeerd. In de zaal werd een der leden tijdens deze discussie vervolgens toegeroepen welke type geweer de man had. In de daaropvolgende com­motie werd het betreffende lid staande de vergadering geroyeerd. Dit was de enige keer dat dit gebeurd is.

In dezelfde jaren was er ook veel strijd tegen de directie van de Ge­meentewaterleidingen Amsterdam. Ook dit was voor een groot deel terug te voeren op het anti-jachtstandpunt dat de vereniging had ingenomen. De vereniging was van mening dat het natuurbeheer neerkwam op jachtbeheer. In 1977 werd aangevoerd dat er 150 paar houtsnippen zouden zijn geschoten in de Amsterdamse Waterleidingduinen.

Jos Kluiters was de eerste voorzitter die de natuurbescherming breder wil organiseren. Hij zette de samenwerking tussen de natuurverenigin­gen in Zuid-Kennemerland op met het organiseren van de manifestatie Zuid-Kennemerland Natuurlijk in 1988. Hij deed dit vanuit de gelijk­namige Stichting. Hij wist brede politieke aandacht in de regio te verga­ren. De vereniging bleek zeer kritisch te staan tegenover deze activitei­ten en gaf het bestuur weinig mandaat. Met moeite werd een bijdrage aan de activiteiten van de Stichting Zuid-Kennemerland Natuurlijk goedgekeurd. Dit gebrek aan bijdrage aan de natuurbeschermingstaak was voor de voorzitter reden om uiteindelijk of te treden.

Martin Smit zette de natuurbescherming vanaf 1987 stevig neer. In gloedvolle betogen tijdens vele ledenvergaderingen werd verslag gedaan van de strijd tegen het circuit van Zandvoort. Diverse zaken werden tot de Raad van State uitgevochten. Het natuurbeschermingsarchief uit zijn periode als natuurbeschermingssecretaris is het omvangrijkste. De waardering voor Martin was er naar, maar de natuurbeschermingsstrijd kostte veel energie en het resultant werd moeizaam bevochten.

Het succes van de vogelcursus

In de jaren zeventig werden cursussen vogelgeluiden georganiseerd. Vanaf 1980 wordt bijna jaarlijks de vogelcursus georganiseerd. Deze heeft het ledental van de werkgroep voor een belangrijk deel opgestuwd naar meer dan 500 leden nu. Het bestuur dat in 1983 aantrad, onder voorzitterschap van Jos Kluiters, formuleerde als hoofddoelstelling om te komen tot uitbreiding van het aantal leden. Als belangrijkste pijler om dit te verwezenlijken werd aangegeven de vogelcursus meer publici­teit te geven, om mensen te interesseren en te betrekken bij de vereni­ging. Naar gebleken een schot in de roos van het toenmalige bestuur. Door de opzet van de cursus om veel “docenten” in te zetten op de ver­schillende onderwerpen was het ook steeds mogelijk om de goede ken­nis aan te boren binnen de vereniging zonder een te grote belasting op deze meestal toch al zeer actieve leden. Uit de reacties bleek dat de waardering bij de cursisten ook constant op een hoog niveau lag.

Naar buiten treden

Aan Public Relations werd al in de beginjaren van de vereniging gedaan doordat een aantal jaren dagelijks, later wekelijks, trekberichten in het Haarlem Dagblad verschenen. Tot op de dag van vandaag verschijnen regelmatig vogelberichten en worden interviews gegeven voor lokale weekbladen en radiozenders.

Bij het 40- en 45-jarig jubileum in 1991 en 1996 trad de vereniging naar buiten met het organiseren van de Noord-Hollandse Vogeldag in respectievelijk Schalkwijk en IJmuiden. Hier kwamen veel leden en vo­gelaars uit heel Noord-Holland op af. Buitengewoon veel aandacht kreeg de lancering van de Avifauna eind 1998, met recensies in alle landelijke vogelbladen en een paginagroot artikel in kleur in het Haarlems Dag­blad.

De PR die nodig is om de natuurbescherming te ondersteunen komt in de vereniging in slechts een enkel geval van de grond. Dit slaagt beter bij een actieclub als de Vereniging tot Behoud van de Hekslootpolder. Hierin hebben een aantal leden van de Vogelwerkgroep een belangrijke rol gehad.

Toekomst

Inmiddels is de Vogelwerkgroep de grens van 500 leden ge­passeerd. Er zijn in deze regio nog nooit zoveel sympathisanten met de vereniging geweest. Ook het aandeel actieve leden is gelukkig groot. Het zal in een werkgroep altijd van die actieve leden en hun inzet afhangen wat er wordt georganiseerd en wat er wordt bereikt. Het hangt van een ieder of met hoeveel plezier en passie dat gebeurt. De sfeer en onderlin­ge verwantschap in de vereniging zorgt uiteindelijk voor haar bestaans­recht.

Al met al is de Vogelwerkgroep een vereniging met een rijke historie. Ze kan trots zijn op wat is bereikt. Een vereniging met vele vriendengroe­pen. Dat mag zo blijven.

Literatuur

Toespraak 20 jaar Vogelwerkgroep Haarlem. Archief VWG.

Akkerman, W.J. & Niesen, F., 1966. De vogels van Zuid-Kennemerland. Het Vogeljaar 14(l): 22-82.

Bloem, F. & Bloem-Margadant, T., 1985. Enige aspecten uit 30 jaar vogeltrek waarnemen van de vogelwerkgroep Haarlem. De Graspieper 5(3): 83-102.

Geelhoed, S., Hieselaar, F., Huijssteeden E. van & Stuart, J., 1989. Vogels van de strandvlakte en de Zuidpier van IJmuiden 1978-1986. Vogelwerkgroep Zuid-Kennemerland.

Geelhoed, S., Groot, H., Huijssteeden, E. van, Leeuwen, G. van & Nobel, P. de (red), 1998. Vogels in het landschap van Zuid-Kennemerland en de Haarlemmermeer. Vogelwerkgroep Zuid-Kenne­merland/KNNV Uitgeverij, Utrecht.

Hagemeijer, E.J.M. & Blair, M.J. (eds), 1997. The EBCC Atlas of European Breeding Birds: Their Distribution and Abundance. T & AD Poyser, London.

Mourik, J. & Koper, A., 2001. De Natuur bewonderen en bestuderen. Honderd jaar veldbiologie en natuurbehoud in Kennemerland. De Vrieseborch, Haarlem.

Coen Looij